chiark / gitweb /
awful debugging hacking
[dpkg] / man / nl / start-stop-daemon.man
1 .\" dpkg manual page - start-stop-daemon(8)
2 .\"
3 .\" Copyright © 1999 Klee Dienes <klee@mit.edu>
4 .\" Copyright © 1999 Ben Collins <bcollins@debian.org>
5 .\" Copyright © 2000-2001 Wichert Akkerman <wakkerma@debian.org>
6 .\" Copyright © 2002-2003 Adam Heath <doogie@debian.org>
7 .\" Copyright © 2004 Scott James Remnant <keybuk@debian.org>
8 .\" Copyright © 2008-2015 Guillem Jover <guillem@debian.org>
9 .\"
10 .\" This is free software; you can redistribute it and/or modify
11 .\" it under the terms of the GNU General Public License as published by
12 .\" the Free Software Foundation; either version 2 of the License, or
13 .\" (at your option) any later version.
14 .\"
15 .\" This is distributed in the hope that it will be useful,
16 .\" but WITHOUT ANY WARRANTY; without even the implied warranty of
17 .\" MERCHANTABILITY or FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE.  See the
18 .\" GNU General Public License for more details.
19 .\"
20 .\" You should have received a copy of the GNU General Public License
21 .\" along with this program.  If not, see <https://www.gnu.org/licenses/>.
22 .
23 .\"*******************************************************************
24 .\"
25 .\" This file was generated with po4a. Translate the source file.
26 .\"
27 .\"*******************************************************************
28 .TH start\-stop\-daemon 8 %RELEASE_DATE% %VERSION% dpkg\-suite
29 .nh
30 .SH NAAM
31 start\-stop\-daemon \- start en stopt systeemachtergronddiensten
32 .
33 .SH OVERZICHT
34 \fBstart\-stop\-daemon\fP [\fIoptie\fP...] \fIcommando\fP
35 .
36 .SH BESCHRIJVING
37 \fBstart\-stop\-daemon\fP wordt gebruikt om het creëren en afsluiten van
38 processen op systeemniveau te regelen. Door een van de overeenkomstige
39 opties te gebruiken kan \fBstart\-stop\-daemon\fP geconfigureerd worden om
40 bestaande exemplaren te vinden van actieve processen.
41 .PP
42 Opmerking: tenzij \fB\-\-pid\fP of \fB\-\-pidfile\fP opgegeven werden, gedraagt
43 \fBstart\-stop\-daemon\fP zich gelijk \fBkillall\fP(1).  \fBstart\-stop\-daemon\fP zal de
44 procestabel overlopen op zoek naar processen die overeenkomen met de
45 procesnaam, het moeder\-pid, uid en/of gid (als ze opgegeven werden). Voor
46 elk proces dat een overeenkomst oplevert, zal verhinderd worden dat
47 \fB\-\-start\fP het proces opstart. Aan alle overeenkomende processen zal het
48 TERM\-signaal (of het signaal dat met \fB\-\-signal\fP of \fB\-\-retry\fP opgegeven
49 werd) gegeven worden, indien \fB\-\-stop\fP opgegeven werd. Voor
50 achtergronddiensten met langlevende dochterprocessen die bij een \fB\-\-stop\fP
51 moeten blijven bestaan, moet u een pid\-bestand opgeven.
52 .
53 .SH COMMANDO'S
54 .TP 
55 \fB\-S\fP, \fB\-\-start\fP [\fB\-\-\fP] \fIargumenten\fP
56 Ga na of het opgegeven proces bestaat. Indien een dergelijk proces bestaat,
57 doet \fBstart\-stop\-daemon\fP niets en sluit het af met foutstatus 1 (0 indien
58 \fB\-\-oknodo\fP opgegeven werd). Indien een dergelijk proces niet bestaat, start
59 het een exemplaar ervan, door het programma te gebruiken dat ofwel met
60 \fB\-\-exec\fP opgegeven werd, ofwel met \fB\-\-startas\fP als dat gebruikt
61 werd. Eventuele argumenten die na \fB\-\-\fP opgegeven werden aan de
62 commandoregel, worden ongewijzigd doorgegeven aan het programma dat
63 opgestart wordt.
64 .TP 
65 \fB\-K\fP, \fB\-\-stop\fP
66 Gaat na of het opgegeven proces bestaat. Indien een dergelijk proces
67 bestaat, geeft \fBstart\-stop\-daemon\fP het het signaal dat met \fB\-\-signal\fP
68 opgegeven werd en sluit dan af met foutstatus 0. Indien een dergelijk proces
69 niet bestaat, sluit \fBstart\-stop\-daemon\fP af met foutstatus 1 (0 indien
70 \fB\-\-oknodo\fP opgegeven werd). Indien \fB\-\-retry\fP opgegeven werd, zal
71 \fBstart\-stop\-daemon\fP controleren of het/de proces(sen) beëindigd werden.
72 .TP 
73 \fB\-T\fP, \fB\-\-status\fP
74 Gaat het bestaan van een opgegeven proces na en geeft een afsluitstatuscode
75 terug die in overeenstemming is met de LSB\-acties voor initialisatiescripts
76 (LSB Init Script Actions) (sinds versie 1.16.1).
77 .TP 
78 \fB\-H\fP, \fB\-\-help\fP
79 Toon informatie over het gebruik en sluit af.
80 .TP 
81 \fB\-V\fP, \fB\-\-version\fP
82 Toon de programmaversie en sluit af.
83 .
84 .SH OPTIES
85 .SS Vergelijkingsopties
86 .TP 
87 \fB\-\-pid\fP \fIpid\fP
88 Ga na of een proces bestaat met het opgegeven \fIpid\fP (sinds versie
89 1.17.6). Het \fIpid\fP moet een getal zijn groter dan 0.
90 .TP 
91 \fB\-\-ppid\fP \fImoeder\-pid\fP
92 Ga na of een proces bestaat met het opgegeven moeder\-pid \fImoeder\-pid\fP
93 (sinds versie 1.17.7). Het \fImoeder\-pid\fP moet een getal zijn groter dan 0.
94 .TP 
95 \fB\-p\fP, \fB\-\-pidfile\fP \fIpid\-bestand\fP
96 Ga na of een proces het bestand \fIpid\-bestand\fP aangemaakt heeft. Opmerking:
97 enkel deze vergelijkingsoptie gebruiken, kan ertoe leiden dat geageerd wordt
98 op niet\-bedoelde processen in het geval het oude proces eindigde zonder dat
99 het in staat was het \fIpid\-bestand\fP te verwijderen.
100 .TP 
101 \fB\-x\fP, \fB\-\-exec\fP \fIprogramma\fP
102 Ga na of er processen bestaan die exemplaren zijn van dit \fIprogramma\fP. Het
103 argument \fIprogramma\fP moet een absolute padnaam zijn. Opmerking: met
104 geïnterpreteerde scripts kan dit anders dan bedoeld werken, aangezien de
105 interpreter aangewezen zal worden als het bedoelde programma. Houd er
106 rekening mee dat ook processen die in een chroot uitgevoerd worden een
107 overeenkomst zullen opleveren. Het kan dus nodig zijn om bijkomende
108 vergelijkingsrestricties op te geven.
109 .TP 
110 \fB\-n\fP, \fB\-\-name\fP \fIprocesnaam\fP
111 Ga na of er processen bestaan die de naam \fIprocesnaam\fP hebben. De
112 \fIprocesnaam\fP is meestal de bestandsnaam van het proces, maar dat kan door
113 het proces zelf gewijzigd zijn. Opmerking: op de meeste systemen wordt deze
114 informatie gehaald uit de kernel uit de comm\-naam van het proces. De limiet
115 voor de lengte ervan heeft de tendens relatief klein te zijn (uitgaan van
116 meer dan 15 tekens is niet\-overdraagbaar).
117 .TP 
118 \fB\-u\fP, \fB\-\-user\fP \fIgebruikersnaam\fP|\fIuid\fP
119 Ga na of er processen zijn die eigendom zijn van de gebruiker die met
120 \fIgebruikersnaam\fP of \fIuid\fP opgegeven werd. Opmerking: enkel deze
121 vergelijkingsoptie gebruiken zal ertoe leiden dat geageerd wordt op alle
122 processen die met de gebruiker overeenkomen.
123 .
124 .SS "Algemene opties"
125 .TP 
126 \fB\-g\fP, \fB\-\-group\fP \fIgroep\fP|\fIgid\fP
127 Verander naar \fIgroep\fP of \fIgid\fP bij het starten van het proces.
128 .TP 
129 \fB\-s\fP, \fB\-\-signal\fP \fIsignaal\fP
130 Samen met \fB\-\-stop\fP gebruikt, geeft het op welk signaal moet gestuurd worden
131 naar de processen die gestopt worden (standaard is dat TERM).
132 .TP 
133 \fB\-R\fP, \fB\-\-retry\fP \fIverlooptijd\fP|\fIschema\fP
134 Samen met \fB\-\-stop\fP gebruikt, geeft het aan dat \fBstart\-stop\-daemon\fP moet
135 nagaan of het/de proces(sen) stoppen. Het zal bij herhaling controleren of
136 er eventueel processen actief zijn die een overeenkomst opleveren, totdat
137 dit voor geen enkel proces nog het geval is. Indien de processen niet
138 afsluiten, dan zal het verdere actie ondernemen, zoals aangegeven door het
139 schema.
140
141 Indien \fIverlooptijd\fP opgegeven werd in plaats van \fIschema\fP, dan wordt het
142 schema \fIsignaal\fP\fB/\fP\fIverlooptijd\fP\fB/KILL/\fP\fIverlooptijd\fP gebruikt, waarbij
143 \fIsignaal\fP het signaal is dat opgegeven werd met \fB\-\-signal\fP.
144
145 \fIschema\fP is een lijst van minstens twee items, van elkaar gescheiden door
146 slashes (\fB/\fP). Elk item kan \fB\-\fP\fIsignaalnummer\fP of [\fB\-\fP]\fIsignaalnaam\fP
147 zijn, hetgeen betekent dat dit signaal gegeven moet worden, of
148 \fIverlooptijd\fP, hetgeen betekent dat dit aantal seconden gewacht moet worden
149 op het afsluiten van de processen, of \fBforever\fP, hetgeen betekent dat de
150 rest van het schema zo nodig permanent herhaald moet worden.
151
152 Indien het einde van het schema bereikt wordt en \fBforever\fP niet opgegeven
153 werd, dan zal \fBstart\-stop\-daemon\fP afsluiten met de foutstatus 2. Indien een
154 schema opgegeven werd, dan wordt elk signaal dat met \fB\-\-signal\fP opgegeven
155 werd, genegeerd.
156 .TP 
157 \fB\-a\fP, \fB\-\-startas\fP \fIpadnaam\fP
158 Samen met \fB\-\-start\fP gebruikt, start dit het proces dat met \fIpadnaam\fP
159 opgegeven werd. Indien dit niet opgegeven werd, wordt als standaard het
160 argument gebruikt dat bij \fB\-\-exec\fP opgegeven werd.
161 .TP 
162 \fB\-t\fP, \fB\-\-test\fP
163 Toon de acties die ondernomen zouden worden en geef de passende
164 terugkeerwaarde, maar onderneem geen actie.
165 .TP 
166 \fB\-o\fP, \fB\-\-oknodo\fP
167 Geef afsluitstatus 0 terug in plaats van 1 indien er geen acties ondernomen
168 werden (zouden worden).
169 .TP 
170 \fB\-q\fP, \fB\-\-quiet\fP
171 Geef geen informatieve berichten weer. Toon enkel foutmeldingen.
172 .TP 
173 \fB\-c\fP, \fB\-\-chuid\fP \fIgebruikersnaam\fP|\fIuid\fP[\fB:\fP\fIgroep\fP|\fIgid\fP]
174 Verander naar deze gebruikersnaam/uid vooraleer het proces te starten. U
175 kunt ook een groep opgeven door een \fB:\fP toe te voegen en dan de groep of
176 gid op te geven op dezelfde manier als voor het commando \fBchown\fP(1)
177 (\fIgebruiker\fP\fB:\fP\fIgroep\fP). Indien een gebruiker opgegeven wordt zonder een
178 groep, dan wordt voor die gebruiker zijn primaire GID gebruikt. Bij het
179 gebruik van deze optie moet u er zich van bewust zijn dat ook de primaire en
180 bijkomende groepen ingesteld worden, ook als de optie \fB\-\-group\fP niet
181 opgegeven werd. De optie \fB\-\-group\fP dient enkel voor groepen waartoe de
182 gebruiker normaal niet behoort (zoals het voor een specifiek proces
183 instellen van een groepslidmaatschap voor algemene gebruikers zoals
184 \fBnobody\fP).
185 .TP 
186 \fB\-r\fP, \fB\-\-chroot\fP \fIhoofdmap\fP
187 Chdir en chroot naar \fIhoofdmap\fP vooraleer het proces te starten. Merk op
188 dat het pid\-bestand ook na het chrooten gemaakt wordt.
189 .TP 
190 \fB\-d\fP, \fB\-\-chdir\fP \fIpad\fP
191 Chdir naar \fIpad\fP vooraleer het proces te starten. Dit gebeurt na het
192 chrooten als de optie \fB\-r\fP|\fB\-\-chroot\fP ingesteld werd. Indien dit niet
193 opgegeven wordt, dan zal \fBstart\-stop\-daemon\fP een chdir naar de hoofdmap
194 uitvoeren voor de start van het programma.
195 .TP 
196 \fB\-b\fP, \fB\-\-background\fP
197 Wordt meestal gebruikt bij programma's die zich niet uit zichzelf
198 afsplitsen. Deze optie zal \fBstart\-stop\-daemon\fP dwingen om een nieuw proces
199 (fork) te beginnen vooraleer het proces te starten en dat op de achtergrond
200 te plaatsen. \fBWaarschuwing: start\-stop\-daemon\fP kan de afsluitstatus van het
201 proces niet opvolgen mocht de uitvoering ervan om \fBeen of andere\fP reden
202 mislukken. Dit is een laatste toevlucht en is enkel bedoeld voor programma's
203 waarvoor het ofwel geen zin heeft om uit zichzelf een nieuw proces (fork) te
204 beginnen, of waarvoor het ondoenbaar is om code toe te voegen waardoor ze
205 dat uit zichzelf zouden doen.
206 .TP 
207 \fB\-C\fP, \fB\-\-no\-close\fP
208 Sluit een eventuele bestandsindicator niet bij het naar de achtergrond
209 dwingen van de achtergronddienst (sinds version 1.16.5). Gebruikt met het
210 oog op debuggen om de uitvoer van het proces te zien of om
211 bestandsindicatoren om te leiden om de procesuitvoer te loggen. Enkel
212 relevant als \fB\-\-background\fP gebruikt wordt.
213 .TP 
214 \fB\-N\fP, \fB\-\-nicelevel\fP \fIgeheel\-getal\fP
215 Dit wijzigt de prioriteit van het proces voor het gestart wordt.
216 .TP 
217 \fB\-P\fP, \fB\-\-procsched\fP \fIbeleid\fP\fB:\fP\fIprioriteit\fP
218 Dit wijzigt het procesplannerbeleid en de procesplannerprioriteit van het
219 proces voor het gestart wordt (sinds versie 1.15.0). Facultatief kan de
220 prioriteit opgegeven worden door een \fB:\fP, gevolgd door de waarde, toe te
221 voegen. De standaard\fIprioriteit\fP is 0. De momenteel ondersteunde waarden
222 voor beleid zijn \fBother\fP, \fBfifo\fP en \fBrr\fP.
223 .TP 
224 \fB\-I\fP, \fB\-\-iosched\fP \fIklasse\fP\fB:\fP\fIprioriteit\fP
225 Dit wijzigt de IO\-plannerklasse en IO\-plannerprioriteit van het proces voor
226 het gestart wordt (sinds versie 1.15.0). Facultatief kan de prioriteit
227 opgegeven worden door een \fB:\fP, gevolgd door de waarde, toe te voegen. De
228 standaard\fIprioriteit\fP is 4, tenzij \fIklasse\fP \fBidle\fP is. In dat geval zal
229 \fIprioriteit\fP steeds 7 zijn. De momenteel ondersteunde waarden voor
230 \fIklasse\fP zijn \fBidle\fP, \fBbest\-effort\fP en \fBreal\-time\fP.
231 .TP 
232 \fB\-k\fP, \fB\-\-umask\fP \fImasker\fP
233 Dit stelt het umask van het proces in voor het gestart wordt (sinds versie
234 1.13.22).
235 .TP 
236 \fB\-m\fP, \fB\-\-make\-pidfile\fP
237 Wordt gebruikt bij het starten van een programma dat zijn eigen pid\-bestand
238 niet creëert. Deze optie zal \fBstart\-stop\-daemon\fP het bestand waarnaar met
239 \fB\-\-pidfile\fP verwezen wordt, doen aanmaken en er het pid in doen plaatsen
240 juist voor het uitvoeren van het proces. Merk op dat het bestand bij het
241 stoppen van het programma enkel verwijderd zal worden als
242 \fB\-\-remove\-pidfile\fP gebruikt wordt. \fBOpmerking:\fP het is mogelijk dat deze
243 functionaliteit niet in alle gevallen werkt. Dit is in het bijzonder zo als
244 het programma dat uitgevoerd wordt, een nieuw proces (fork) begint vanuit
245 zijn hoofdproces. Daarom is dit gewoonlijk enkel nuttig in combinatie met de
246 optie \fB\-\-background\fP.
247 .TP 
248 \fB\-\-remove\-pidfile\fP
249 Wordt gebruikt bij het stoppen van een programma dat zijn eigen pid\-bestand
250 niet verwijdert (sinds versie 1.17.19). Deze optie zal \fBstart\-stop\-daemon\fP
251 het bestand waarnaar met \fB\-\-pidfile\fP verwezen wordt, doen verwijderen na
252 het beëindigen van het proces.
253 .TP 
254 \fB\-v\fP, \fB\-\-verbose\fP
255 Geef uitvoerige informatieve mededelingen weer.
256 .
257 .SH AFSLUITSTATUS
258 .TP 
259 \fB0\fP
260 De gevraagde actie werd uitgevoerd. Indien \fB\-\-oknodo\fP opgegeven werd, is
261 het ook mogelijk dat er niets gedaan moest worden. Dit kan het geval zijn
262 als \fB\-\-start\fP opgegeven werd en er al een overeenkomstig proces actief was,
263 of als \fB\-\-stop\fP opgegeven werd en er geen overeenkomstige processen waren.
264 .TP 
265 \fB1\fP
266 Indien \fB\-\-oknodo\fP niet opgegeven werd en niets gedaan werd.
267 .TP 
268 \fB2\fP
269 Indien \fB\-\-stop\fP en \fB\-\-retry\fP opgegeven werden, maar het einde van het
270 schema bereikt werd en de processen nog steeds actief waren.
271 .TP 
272 \fB3\fP
273 Elke andere fout.
274 .PP
275 Bij het gebruik van het commando \fB\-\-status\fP, worden de volgende statuscodes
276 teruggegeven:
277 .TP 
278 \fB0\fP
279 Het programma is actief.
280 .TP 
281 \fB1\fP
282 Het programma is niet actief en het pid\-bestand bestaat.
283 .TP 
284 \fB3\fP
285 Het programma is niet actief.
286 .TP 
287 \fB4\fP
288 Niet in staat om de status van het programma te bepalen.
289 .
290 .SH VOORBEELD
291 Start de achtergronddienst \fBfood\fP tenzij er al een actief is (een proces
292 met als naam food, dat actief is als gebruiker food met de pid in food.pid):
293 .IP
294 .nf
295 start\-stop\-daemon \-\-start \-\-oknodo \-\-user food \-\-name food \e
296         \-\-pidfile /run/food.pid \-\-startas /usr/sbin/food \e
297         \-\-chuid food \-\- \-\-daemon
298 .fi
299 .PP
300 Stuur \fBSIGTERM\fP naar \fBfood\fP en wacht tot 5 seconden op zijn beëindiging:
301 .IP
302 .nf
303 start\-stop\-daemon \-\-stop \-\-oknodo \-\-user food \-\-name food \e
304         \-\-pidfile /run/food.pid \-\-retry 5
305 .fi
306 .PP
307 Demonstratie van een aangepast schema om \fBfood\fP te stoppen:
308 .IP
309 .nf
310 start\-stop\-daemon \-\-stop \-\-oknodo \-\-user food \-\-name food \e
311         \-\-pidfile /run/food.pid \-\-retry=TERM/30/KILL/5
312 .fi